Een faillissement van scheepsbouwer Royal IHC in Kinderdijk had voor onder meer de Rabobank sterk de voorkeur gehad. Dit blijkt uit een gepubliceerde toelichting op het begin maart gevelde Whoa-vonnis. ‘De rechtbank heeft in een unieke zaak uitspraak gedaan’, analyseert masterstudent ondernemingsrecht Jasper Cremers (22) aan de Radboud Universiteit te Nijmegen.
De rechtbankstukken van de door IHC succesvol gevolgde Whoa-procedure zijn om meerdere redenen interessant. ‘Allereerst omdat er veel verschillende partijen bij zijn betrokken’, legt Cremers uit. ‘Verder is het de eerste keer dat een bedrijf via de Whoa zo’n complexe schulden-reorganisatie weet af te dwingen.’
De rechtenstudent volgde de zaak met grote belangstelling: de kersverse Whoa – Wet homologatie onderhands akkoord – is onderwerp van zijn masterscriptie. Cremers: ‘Met deze uitspraak vindt de eerste vormgeving van de jurisprudentie op dit terrein plaats. De rechtbank durft ruim een kwart van de kredietverstrekkers tot een nieuwe overeenkomst te dwingen. Dit had IHC vóór de invoering van de Whoa (in 2021, DdB.) waarschijnlijk nooit voor elkaar gekregen.’
Catastrofaal
De klus pakte echter catastrofaal uit: het vlaggenschip van de Amerikaanse offshore-aannemer McDermott verliet niet in de zomer van 2020, maar pas afgelopen september de Rotterdamse Waalhaven. Daar had huurde IHC al die tijd een kade, omdat het vaartuig niet onder de Koningshavenbrug (de Hef) door kon.

Uiteindelijk – na eerdere looptijdverlengingen – moest de ooit hoopvol afgesloten ‘Amazonlening’ uiterlijk 4 januari 2023 zijn terugbetaald. Maar IHC had geen cent meer, en bleef in gebreke. Gevolg: begin dit jaar werd de vollédige uitstaande financiering opeisbaar voor het samenwerkingsverband van negen banken die zorgen voor het werkkapitaal van IHC.
Faillissement
Het maximale bedrag dat het scheepsbouwbedrijf via het bankensyndicaat kon lenen was 950 miljoen euro. Bijna een miljard. ‘Dit betekent niet dat dit hele bedrag daadwerkelijk was opgenomen’, nuanceert Cremers. Hoeveel krediet IHC op dat moment wél had verbruikt, vermeldt het vonnis niet. Maar aangezien de 28 miljoen euro voor de Amazon al onbetaalbaar was, stevende de scheepsbouwer ‘op een faillissement af’, constateren de drie betrokken rechters. Deze conclusie trok onder meer deze krant al eerder.
Jasper Cremers
Die noodlottige uitkomst zag IHC al eerder aankomen, vandaar afgelopen zomer het voorstel om de zeer winstgevende dochteronderneming Iqip uit Sliedrecht te verkopen. Een koper was snel gevonden: investeringsmaatschappij HAL zag de overname ervan wel zitten.
Geweigerd
De verkoopprijs was naar verluidt zeker 300 miljoen euro. Veel meer dan voor het aflossen van de relatief kleine, maar meest urgente Amazonlening nodig was. Vermoedelijk onderhandelde IHC daarom met de banken andere keuzes uit: met de opbrengst van Iqip waren veel grotere openstaande schulden te voldoen. Voor de Amazonlening bleef dan niet genoeg over, daar moest dus een nieuwe looptijdverlenging voor komen. Van wat er nog wel overbleef kon de scheepsbouwer het meeste (15 miljoen euro) gebruiken als kasreserve.
Lees verder op de website van weekblad Schuttevaer:
Hierbij stuitte de werf op een probleem. Voor drie onderdelen van zijn ‘complex en omvangrijk’ akkoord had de scheepsbouwer een unanieme instemming van de betrokken kredietverstrekkers nodig. Dit betrof allereerst de verkoop van Iqip – en daarmee stond of viel de rest van het plan. Maar drie banken gooiden de kont tegen de krib.
Zie ook de website van het Reformatorisch Dagblad:
De stap naar de rechter was voor IHC de uiterste noodsprong.