In Alphen aan den Rijn vordert de realisatie van het Nationaal Romeins Scheepvaartmuseum gestaag. Toekomstige blikvangers: zes in Zwammerdam opgegraven schepen uit 50 tot 250 na Christus. Archeoloog Tom Hazenberg zet momenteel het eerste schip in elkaar. „Voor de Romeinen was de Rijnvaart van enorm belang.”
In Museumpark Archeon in Alphen aan den Rijn stap je bij de ingang zo’n 2000 jaar terug in de tijd. Medewerkers wandelen rond in Romeinse gewaden. Collega’s van hen in hedendaagse kledij dichten met gele klei de wanden van een middeleeuwse boerderij. Een gereconstrueerd badhuis biedt verkoeling na het wapengekletter in een nagebouwde arena.
Aan het badhuis grenst het solarium: een tuin waar badgasten zich rond het begin van onze jaartelling na het badderen door de zon lieten bruinen. Maar sinds enkele maanden houdt Hazenberg de zonnetuin bezet, samen met een ploeg restauratoren, deskundigen en vrijwilligers. Stevig tentdoek boven de normaal onoverdekte locatie hield de afgelopen zomer de ergste hitte tegen, en houdt de komende maanden de regen en de kou buiten. Eronder liggen tientallen, zo niet honderden stukken hout. Eeuwenoud hout. Verweerde planken die zeker 1800 jaar geleden deel uitmaakten van een vrachtschip dat de Rijn bevoer.
„Wij zijn pas begonnen met het in elkaar zetten ervan”, verklaart Hazenberg (1963). „Een ongelooflijk pittige klus.” Wat dit project bijzonder maakt, is dat Hazenberg en consorten dit voor de ogen van Archeonbezoekers doen. „Normaal gebeurt zoiets in een laboratorium.”
Knots
Terwijl hij geestdriftig over zijn werk vertelt, laat hij het verleden tot leven komen. Rond 100 na Christus viert het Romeinse Rijk onder keizer Trajanus zijn hoogtijdagen. Onmetelijke gebieden buigen zich onder diens scepter. Buiten de grenzen van het Romeinse Rijk leven volkeren die zich van de keizer en zijn decreten niets hoeven aan te trekken. Hen kregen zijn geharnaste krijgers niet onder controle.
Niet alleen omdat die volkeren de knots zo goed konden hanteren, weet Hazenberg. „De Romeinen veroverden alleen gebieden waar ze voordeel van hadden.” De noordelijke grens (Latijn: limes) van het rijk liep dwars door het huidige Nederland. Hij eindigde ter hoogte van de Rijn. Daarboven hadden de Romeinen niets belangwekkends meer te zoeken, vond Trajanus.
Bij de rivier zelf zo veel te meer. Hazenberg: „In die tijd ging vrijwel al het verkeer over het water. De Rijn was als handelsroute onmisbaar voor de bevoorrading van de onverzadigbare Romeinse legers.